Belgicisme Belicht
Acht kunstenaars uit België
Nouvelles Images, Den Haag
7 juli-18 augustus 1990
Bij een overzicht van Belgische kunst valt op, dat er vaak een verhevigd realisme in naar voren komt dat in zijn overdrijving doorslaat naar een absurdistische kant. Dit kenmerkt het werk van opeenvolgende kunstenaars en het is zo typisch, dat het kan gelden als een uiting van de Belgische identiteit in de kunst die ‘Belgicisme’ genoemd zou kunnen worden. De keuze voor een taalkundige term. om die eigenschap te typeren houdt verband met de achtergrond ervan. Bij een germanisme of een anglicisme bestaat duidelijkheid over de ‘nationaliteit’ van de taal die de andere heeft gekleurd of verontreinigd, zo men wil. Bij een belgicisme is iets anders aan de hand. In de taalkunde slaat het zowel op een uitdrukking in het Frans die onder invloed van het Nederlands is verhaspeld of, omgekeerd, op een Nederlands taalfragment dat onder Franse invloed onjuist wordt gebruikt. De factor ‘Belgische taal’ speelt in deze wederzijdse beïnvloeding geen rol. Op de keper beschouwd bestaat het Belgisch niet en een belgicisme dus eigenlijk evenmin. Het wordt hier echter gebruikt in figuurlijke zin om een typisch kenmerk in de beeldende kunst uit België te benoemen. In die zin blijkt het wel degelijk te bestaan, misschien juist als gevolg van het gemis aan eenduidigheid in de taalkundige betekenis.
Zo beschouwd is het Belgicisme een geuzennaam. Enigszins speculerend zou men namelijk kunnen beweren dat, uitgaande van het gegeven dat taal het collectieve medium is van een volk om de werkelijkheid te begrijpen, het gemis aan een nationals code in België heeft geleid tot een extra belangstelling om met een ander medium – de beeldende kunst – de afstand tot de werkelijkheid alsnog ter compensatie te overbruggen. Vanuit dit oogpunt kan het werk van opeenvolgende generaties kunstenaars in België, met centrale persoonlijkheden als Ensor, Magritte of Broodthaers, onder een gezamenlijke noemer worden gebracht. Een bewijs voor de juistheid van deze redenering wordt geleverd bij haar terugkoppeling naar haar uitgangspunt. In de Belgische kunst wordt opvallend vaak gewezen op de relatie tussen taal en werkelijkheid om daarmee een vergelijking te maken met de wijze, waarop een afbeelding zich tot de werkelijkheid verhoudt. Een bekend voorbeeld, de Steen van Rosetta, is het schilderij van Magritte met de tekst ‘ce-ci n’est pas une pipe’ onder afbeelding van een pijp.
Magritte demonstreert ermee dat noch taal noch afbeelding in staat zijn het gebied van de werkelijkheid te overlappen, in tegenstelling tot wat ons bij de eerste leesles (aap, noot, mies) is voorgehouden. Door te benadrukken dat de factoren taal, afbeelding en werkelijkheid slechts schijnbaar inwisselbaar zijn, creëert Magritte in zijn schilderij een nieuwe werkelijkheid, die ten opzichte van de echte overkomt als surreëel, absurdistisch, triviaal, kortom als kunst.
De Franse schrijver George Perec gebruikte de term ‘l’infra-ordinaire’ om deze relatie te benoemen. Hij omschreef het als volgt:’dagbladen schrijven over alles behalve over dagelijkse dingen. Wat werkelijk gebeurt, wat we beleven, wat blijft, alles wat overblijft, waar is dat te vinden? Wat elke dag gebeurt en elke dag weer terugkomt, het banale, het alledaagse, het overduidelijke, het algemene, het gewone, de onderstroom, hoe kun je daar verslag van doen, hoe kun je dat onderzoeken en beschrijven? Misschien wordt het nu tijd om de basis te gaan leggen van onze eigen antropologie: de volkenkunde die over ons zal gaan, die bij ons gaat zoeken wat we zolang hebben geplunderd bij anderen. Niet langer het exotische maar het endotische.’
Bert Jansen